Een rondje Rivierenbuurt - Bespreking 'De Amsterdamse Rivierenbuurt' door Theo Gerritse
Wie hier opgroeit, stelde documentairemaker Jan Wiegel al jaren geleden vast, is levenslang een kind van de Rivierenbuurt. De wijk aan de zuidkant van Amsterdam heeft inderdaad een raadselachtige aantrekkingskracht op wie er zijn wortels heeft, maar ook op degenen die er later zijn gaan wonen. Terwijl de buurt geen speciale voorzieningen heeft. Er is een zwembad, er zijn wat bescheiden sportveldjes en er is het bekende evenementencomplex, de RAI. Voor de rest wat je ook elders vindt: scholen, kerken, winkelstraten, huizenblokken …
Wat de Rivierenbuurt (30.000 bewoners), gebouwd tussen de twee wereldoorlogen, wel bijzonder maakt, is een opvallende architectuur, een beladen oorlogsgeschiedenis en de vele Bekende Nederlanders die er zijn opgegroeid dan wel neergestreken. Met als gevolg dat er door de jaren heen nogal wat over de buurt is geschreven, literair en feitelijk. Er verscheen ook een documentaire van de eerder genoemde Jan Wiegel (broer van actrice Nelly Frijda). Sinds enkele jaren bestaat de Facebookgroep ‘Geheugen van de Rivierenbuurt’ waarin de bijna 6000 leden ervaringen en nostalgische herinneringen delen.
Er is daarom enige moed nodig om een nieuw boek met pretenties te schrijven. Zeker als je geen ‘historicus, kunstkenner, geen expert in stadsontwikkeling of architectuur bent, geen socioloog, antropoloog of misdaadjournalist’, zoals auteur Bert Esselink in zijn voorwoord verklaart. Ondanks al deze ‘manco’s’ heeft hij met De Amsterdamse Rivierenbuurt. Honderd jaar schoonheid & schuld een mooie ‘buurtbijbel’ geschreven waarin alle facetten van 100 jaar geschiedenis, leefgewoonten en bewoners gestructureerd en toegankelijk aan bod komen. Voorwaar een prestatie.
Esselink besteedt ruime aandacht aan de bestuurlijke besluitvorming rond de bouw van de Rivierenbuurt, die onderdeel uitmaakte van het Plan Zuid van stedenbouwkundige Hendrik (Hein) Berlage, bedoeld om de gestage bevolkingsgroei van de hoofdstad op te vangen. In 1921 ging de eerste paal de grond in en het was daarna bijna vrij baan voor de betrokken architecten om hun bouwideeën, geïnspireerd door de Amsterdamse School, te realiseren. Dat leidde, aldus Esselink tot ‘uitbundige expressiviteit en speelsheid. Ontwerpen zijn vaak bijzonder sierlijk ontworpen met fantasievol en welvend metselwerk.’
Hoe baanbrekend en bejubeld de architectuur ook was; de woningen meer licht, ruimte en (sanitaire) voorzieningen boden, het liep allerminst storm van Amsterdammers die er wilden gaan wonen. Belangrijkste bezwaar vormden de relatief hoge huren (gemiddeld 48 gulden per maand), waardoor alleen mensen uit de middenklasse - leraren, geschoolde arbeiders, zelfstandige ambachtslieden en detaillisten – de overstap uit de oude wijken durfden te maken. Eigenaren hadden in die eerste jaren moeite huurders te vinden. Zij lokten gegadigden met speciale voordeeltjes als een behangetje en een extra lik verf in de woning. Mijn ouders konden, zo werd mij vaak verteld, de eerste maanden gratis wonen.
De Rivierenbuurt oefende meer aantrekkingskracht uit op Joodse Amsterdammers die op de sociale ladder waren geklommen en inmiddels de financiële armslag hadden om afscheid te nemen van de bouwvallige Jodenhoek rond het Waterlooplein. Een extra impuls aan de toestroom gaven de in de jaren dertig uit Duitsland gevluchte Joden, met als belangrijkste familie die van Anne Frank (Merwedeplein). Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was het aantal inwoners hierdoor gegroeid tot 50.000, van wie 35 procent Joden.
In de daarop volgende oorlogsjaren veranderde de Rivierenbuurt in ‘schuldige grond’, zoals Jeroen Krabbé, in navolging van de kunstenaar Armando, stelde in de eerder genoemde documentaire van Wiegel. De tragedie van de Jodenvervolging heeft de buurt hard getroffen. Joden werden beperkt in hun bewegingsvrijheid, werd alles ontnomen en vervolgens via de Hollandsche Schouwburg en naar Westerbork en de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor afgevoerd.
Esselink beschrijft uitgebreid wat zich onder de ogen van de ‘arische’ bewoners afspeelde: de Joodse schoolkinderen die in 1941 van hun klasgenoten werden gescheiden en naar aparte scholen moesten; de vechtpartijen met de WA, de knokploeg van de NSB; de Joodse markt op het speeltuinterrein aan de Gaaspstraat; de verzamelpunten voor ‘vertrekkenden’, als dat in de schaduw van de Wolkenkrabber op het Daniël Willinkplein (Victorieplein); de razzia’s. Het bezettingsbestuur onder leiding van rijkscommissaris Seyss-Inquart kon hierdoor Amsterdam in september 1943 ‘judenrein’ verklaren.
De overlevenden komen bij Esselink aan het woord. Dat zijn echter er niet veel. Van de 17.000 Joodse buurtbewoners zijn er 13.000 door nazigeweld omgekomen. De Rivierenbuurt draagt hierdoor een schrijnend litteken mee. Als in 1944 geboren kind had ik daar in die eerste naoorlogse jaren geen weet van. Er waren Joodse leeftijdgenootjes die de oorlog hadden overleefd en bij me in de klas zaten, bijvoorbeeld Doppie Polak en Loesje Rabbie, van wie ik me pas veel later realiseerde dat ze Joods waren.
Zeker onder kinderen was de oorlog geen gespreksonderwerp in de jaren vijftig en zestig. Je wilde onbezorgd spelen, voetballen op het open terrein waar een keer per jaar Circus Althoff z’n grote tent opsloeg en waar nu het RAI-complex staat. Het gevaar loerde alleen tussen het riet achter het De Mirandabad, waar volgens mijn bezorgde ouders ‘boze mannen’ rondliepen. Waarom die mannen ‘boos’ waren en wat ze dan deden, werd er niet bij verteld.
De auteur van De Rivierenbuurt buigt zich vervolgens over de samenstelling van de naoorlogse bevolking. Een jonge bevolking: 42 procent is tussen de 22 en 45 jaar. Het aantal ongehuwden is opmerkelijk: 68 procent. Ondanks de eerder beschreven donkere periode is de Rivierenbuurt altijd een gewilde plek gebleven om te wonen. Voor 48 gulden per maand kun je er echter niet meer terecht. Voor deze – nu veelal – koopwoningen moet je tegenwoordig een half miljoen euro neertellen, als het niet meer is.
Wat maakte en maakt deze buurt zo aantrekkelijk? Als ik op mijn eigen gevoelens en ervaringen afga, is dat het positieve levensgevoel. Je stond er zelfverzekerd in het leven; de toekomst lachte je toe. Waren het de bredere lanen, de knusse pleintjes, de grotere ramen waardoor het zonlicht zich meer kon manifesteren dan in de woningen van de oudere volkswijken? Had het te maken met de mentaliteit en de sociale status van de eerste generatie bewoners die niet alleen een betere toekomst voor hun kinderen wilden, maar deze door hun financiële armslag ook konden bieden. Het middelbaar en hoger onderwijs was bereikbaar.
Zit in deze vragen ook het antwoord besloten waarom zoveel kinderen van mijn en volgende generaties konden uitgroeien tot bekende Nederlanders? Op mijn Dongeschool zat ook Frits Barend - bij hem om de hoek in de Geleenstraat woonde genoemde Nelly Frijda. Nog zie ik Mart Smeets zijn schot oefenen onder de basket op het schoolplein. Bij de ouders van Hanneke Groenteman bezorgde ik Het Parool. In mijn krantenwijk had ik ook Huib Orizand (hoorspelacteur) en Tabe Bas (operazanger) als abonnee. Sonja Barend woonde in de Vechtstraat waar haar vader in de oorlog werd opgepakt. Je hoefde niet in de Rivierenbuurt te zijn geboren om de status van Bekende Nederlander te bereiken. Een zeer onvolledig lijstje van celebrities: danspedagoge Sonia Gaskell, Ischa Meijer, Jan Wolkers, Willeke Alberti en haar vader Willy, Filemon Wesselink, … De overigen leest u in het boek van Bert Esselink.
Terug naar mijn eigen geschiedenis. Begin jaren zeventig verliet ik noodgedwongen Amsterdam. Het toenmalige gemeentebestuur onder leiding van wethouder Han Lammers (PvdA) had in zijn oneindige wijsheid besloten dat er geen plaats meer was voor jonge stadgenoten die een gezin wilden stichten. Zij moesten – in het kader van de ‘overloop’ - maar verkassen naar plaatsen als Hoorn, Purmerend en Lelystad. Decennialang heb ik gedroomd om ooit - als de kinderen het huis uit waren - terug te keren naar de Rivierenbuurt. Toen het zover was, had ik mij intussen zo geworteld in mijn huidige woonplaats, dat realiteitszin het won van de nostalgie. Dus stel ik me tevreden met het dwangmatige rondje langs mijn geboortehuis en nu ook met het boek van Bert Esselink.
Theo Gerritse